Waar is de schrijver als je leest? Soms neemt een auteur expliciet de oeroude rol van verhalenverteller op zich, en raakt de lezer aan. Te beginnen bij de openingszin.
In het Chinese Wuzhen zag ik eens een traditionele verhalenverteller aan het werk. Verstaan deed ik het niet, wat mij de kans gaf om zowel de verteller als de luisteraars zorgvuldig in mij op te nemen. Wat mij vooral trof was de kalmte in alles. Ik bedoel niet dat de verteller heel rustig haar verhaal deed (ze was behoorlijk expressief), maar dat ze de ruimte nam – voor gebaren, voor blikken, voor stiltes. De luisteraars leunden met een glimlach achterover en namen nu en dan een slok van hun meegebrachte thee – alle tijd van de wereld voor een verhaal. Aan dat moment dacht ik terug toen ik de opening las van Eileen Changs ‘Jasmine Tea’.
This pot of jasmine tea that I’ve brewed for you may be somewhat bitter; this Hong Kong tale that I’m about to tell you may be, I’m afraid, just as bitter.
Hiermee stapt Chang nadrukkelijk in die beroemde Chinese vertellerstraditie, die een kunstvorm op zich is. Optredens van deze verhaalkunstenaars vinden vaak plaats in theehuizen – niet voor niets zet Eileen Chang in deze eerste zin thee voor ons. De lezer als luisteraar, de schrijver als verteller. Ze nodigt ons uit om in gedachten plaats te nemen op een bankje in het theehuis. Ze nodigt ons uit om de tijd te nemen. Het voelt als een gul, royaal gebaar. Als een live performer brengt ze ons in de stemming om te luisteren:
First, pour yourself a cup of tea, but be careful – it’s hot! Blow on it gently. In the tea’s curling steam you can see…
En daar verdwijnt ze, om ons achter te laten bij de hoofdpersoon. Op papier zie je niet vaak een verteller zo direct contact maken met het publiek – zo direct dat we zelfs in gedachten samen theedrinken. Als lezer openen zich twee deuren voor je: naar de wereld van de schrijver, en naar de wereld van de personages. En terwijl we zo samen zijn, maakt Chang van de gelegenheid gebruik om haar verhaal niet alleen te presenteren, maar ook te ínterpreteren. Somewhat bitter. Ze geeft ons een duwtje in de richting waarin ze wil dat wij het verhaal beschouwen.
De connectie met het publiek; de buiging naar een lange traditie; de subtiele manipulatie – Eileen Chang weet in deze openingszin de vertellersrol uitbundig te benutten. Vergelijk dit eens met Zadie Smith. Op het eerste oog lijkt het alsof ze hier allemaal helemaal niet mee bezig is, als je de openingszin van On Beauty leest:
One may as well begin with Jerome’s e-mails to his father:
Wat een nonchalance zit er in deze openingszin. De verhalenverteller is alleen even aanwezig in het onpersoonlijke ‘one’. Een groot verschil met Chang, die thee voor ons zet. Maar net als Chang stapt ze nadrukkelijk in een literaire traditie; in dit geval in de voetsporen van E.M. Forster, die Howards End begint met:
One may as well begin with Helen’s letters to her sister.
Dit is overigens geen geheim luikje dat alleen opengaat als je de Engelse canon goed kent: Smith noemt On Beauty zelf een hommage aan E.M. Forster, dus ook lezers zonder die bagage kunnen makkelijk achterhalen waarom ze begint zoals ze begint. Smith is geen auteur die uitsluitend voor literatuurkenners schrijft, maar nodigt ons wel vastberaden uit om haar werk naast dat van E.M. Forster te leggen. Net als Eileen Chang stuurt ze daarmee de interpretatie van haar verhaal.
Wat maakt de openingszin van E.M. Forster nu zo ijzersterk, dat Zadie Smith deze graag herhaalt? Ik vind die bestudeerde willekeur van ‘one may as well begin with…’ prachtig. Alsof het verhaal door wie dan ook verteld had kunnen worden en waar dan ook had kunnen beginnen. Forster (en daarmee ook Smith), laat ons in deze openingszin het leven zien als een reeks gebeurtenissen, waar je op elk moment op in kunt zoomen. Het bereidt ons voor op een veelkantig verhaal – na zo’n zin verwacht je geen relaas over één hoofdpersoon in één rechtlijnig avontuur.
De verhalenvertellers Forster en Smith laten zich een oogwenk, één lettergreep lang, zien en verdwijnen direct weer, om ruimte te geven aan de vertellende personages Helen en Jerome. Ze zijn er net lang genoeg om ons een brief, een e-mail door te spelen. Het is dan wel geen uitgebreid theeritueel, maar er is wel degelijk een korte connectie tussen schrijver en lezer.
One may as well begin with…heeft een uitdagende, hedendaagse klank (al publiceerde E.M. Forster dit in 1910). Eileen Chang klinkt in onze westerse oren misschien ouderwetser, mij doet het denken aan sprookjesvertellers en romans uit de negentiende eeuw. Nu heb ik heel lang een groot zwak gehad voor negentiende eeuwse Engelse romans, dus ik heb allerlei positieve associaties als ik zoiets lees. Wat Chang oproept met de theestoom, roept bijvoorbeeld George Eliot in Adam Bede op met de spiegel van een magiër:
With a single drop of ink for a mirror, the Egyptian sorcerer undertakes to reveal to any chance comer far-reaching visions of the past. This is what I undertake to do for you, reader. With this drop of ink at the end of my pen I will show you the roomy workshop of Mr. Jonathan Burge, carpenter and builder in the village of Hayslope, as it appeared on the eighteenth of June, in the year of our Lord 1799.
De tijdgenoten van George Eliot, die in 1859 dit boek voor het eerst in handen kregen, zullen wellicht die Egyptische magiër herkennen – het schijnt een beroemdheid te zijn geweest. Maar dat is niet per se belangrijk. We kunnen ons allemaal wel iets voorstellen bij de vergelijking tussen een tovenaar die beelden oproept in zijn spiegel en een schrijver, die hetzelfde op papier probeert. Eliot maakt van schrijven iets magisch. Tegelijkertijd laat ze zien dat het hard werken is, heel dienstbaar klinkt ze als ze zegt ‘This is what I undertake to do for you’.
Ik denk dat ik zo gecharmeerd ben van dit soort introducties omdat het zoveel recht doet aan wat een verhaal is: een gift van de schrijver aan de lezer. George Eliot en Eileen Chang tonen dit heel expliciet, Forster/Smith zijn implicieter – meer een knipoog dan een handreiking.
Al schrijvende word ik tot de orde geroepen door de tekstanalyticus in mij, die zegt dat ik niet zomaar mag aanwijzen: ‘dáár is de schrijver’. De verteller kan een door de auteur opgeroepen personage zijn. Het is dan niet Eileen Chang die thee voor ons zet, niet E.M. Forster die zegt op een willekeurig moment te beginnen, niet George Eliot die met een druppel inkt het beeld van een timmerman in 1799 voor ons oproept – het zijn de vertellers die in het leven zijn geroepen dóór Chang, Forster, Eliot. Die tekstanalyticus heeft gelijk, en het is óók heel fascinerend om te zien op wat voor manier auteurs met die fictieve verteller spelen. Maar de lezer in mij voelt bij dit soort openingszinnen een directe verbintenis met de auteur, door eeuwen en over continenten heen. Een wonderlijk, prettig gevoel, dat mij net zo lief is als de analyse.