Toen ik Barrevoetse Februari van Herta Müller las, realiseerde ik me weer eens hoe gebrekkig het leesonderwijs was dat ik op de middelbare school kreeg. Met ‘tekstverklaringen’ moest een boek worden geduid. Als je op die manier Müllers werk benadert, wordt het een vervelende exercitie, die geen enkel recht doet aan de werkelijk indringende leeservaring.
Tot mijn schrik merkte ik dat deze ouderwetse manier van literatuur benaderen nog steeds springlevend is. Als ik op scholieren.com willekeurige verslagen doorlees die hoog worden gewaardeerd, word ik daar heel droevig van. De leerlingen verklaren heel vlijtig ‘thema’s’ en ‘motieven’ en geven dan hun ‘oordeel’, maar er wordt nauwelijks twijfel toegelaten. Alsof een boek je niet kan verwarren en door elkaar kan schudden. Alsof de schrijver maar één bedoeling kan hebben. Alsof de lezer maar één soort ervaring kan hebben. Alsof de schrijver een soort geheimtaal gebruikt die we moeten oplossen, als een rebus. Dat is geen oprechte literatuuranalyse; dat is gewoon een highbrow spelletje.
De rebusjes van Mulisch
Laatst las ik Paralipomena Orphica van Harry Mulisch in de ‘literaire juweeltjes’-reeks. Ik vond het verhaal niet zoveel voorstellen, maar er is een publiek voor, soit. Wat ik echter onthutsend vond, was de inleiding van emeritus hoogleraar Marita Mathijsen, waarin zij heel ijverig aan de lezertjes uitlegt op welke momenten Mulisch naar de Griekse mythologie verwijst enzovoort. Dit is nota bene een uitgave uit 2016, bedoeld om ‘van niet-lezers lezers te maken, en van weinig-lezers hopelijk graag-lezers’, zoals voorin het boekje wordt gesteld. Hoe kun je een graag-lezer worden, als iemand je voorkauwt hoe je allerlei puzzelstukjes in elkaar moet passen? Dat is geen leeservaring, dat is een taakje. Mathijsen neemt deze invuloefening voor gevorderden heel serieus, alsof het dé manier is om te lezen.
De vanzelfsprekendheid waarmee ze het verhaal juist op die manier benadert zit me dwars. De rebusjes van Mulisch krijgen onevenredig veel gewicht, alsof je een betere lezer bent als je ze allemaal kunt oplossen. De potentiële graag-lezer wordt een wel heel smal pad opgestuurd. En dat vind ik kwalijk, want dat maakt lezen tot een spelletje waar alleen mensen met de ‘juiste’ bagage aan mee kunnen doen. Het is een spelletje waar je ‘af’ bij kunt zijn. Terwijl ik denk dat echt grote schrijvers iedereen kunnen aanraken. Ook als je een andere culturele basis hebt, ook als je geen kennis hebt van zijn of haar referentiekaders, ook als je niet alles kunt ‘verklaren’. Een grote schrijver overbrugt de afstand naar de lezer, in plaats van allerlei hoogdravende blokkades op te werpen.
Lezen zonder houvast
Ik lees de laatste tijd graag buiten mijn eigen vertrouwde kaders. Herta Müller past niet binnen mijn uitgesleten leespatronen: ik weet (veel te) weinig van Duitstalige literatuur, en Roemeens werk is al helemaal onbekend terrein. Bovendien, ontdekte ik al bij de eerste regels van Barrevoetse Februari, heeft Müller een poëtische stijl die mij niet vertrouwd is. Kortom, tijdens het lezen heb ik weinig houvast. Behalve dit: zij en ik zijn allebei mensen uit dit tijdsgewricht. En dat is wat telt in passages als deze, uit het verhaal ‘Lijsternacht’.
Jakob en Martin liepen voor me uit. Tussen hun stappen hing de bruingeverfde koffer. Ik weet niet wie hem droeg, waarschijnlijk Jakob. Want bij ons in het dorp was het toen de gewoonte dat de vaders, als de zonen ten oorlog trokken, de koffers tot het station, tot de trein, tot aan de rand van de oorlog droegen.
Een adembenemende passage. Er wordt wel gezegd dat Müller een ‘kale’ taal hanteert, misschien omdat ze vaak gebruik maakt van korte, staccato zinnen. Maar zo’n schitterende observatie als ‘tussen hun stappen hing de bruingeverfde koffer’ vind ik juist zeer geladen en allesbehalve kaal. Ze is ook glashelder; de universele wanhoop van het vertrek van de zonen is voelbaar. Doet het er dan toe naar welke oorlog, en aan welke kant? Dat maakt Müller niet expliciet. Even verderop verwoordt ze de emoties van de moeder, die achter ‘de twee brede ruggen’ aanloopt:
Ik hoorde door het water boven het dorp de lijster zingen. Ik zocht de lijster met mijn beide ogen, met mijn slapen, met mijn voorhoofd. De lijster was niet in het water boven het dorp. En wat hij zong was luid en was geen lied. Op Martins rug trilde zijn jasje. En toen ik dat trillen niet meer in mijn ogen kon houden, schoot me te binnen dat ik jaren geleden dat lied uit Martins winterjas had horen komen, uit Martins rug.
Ik weet niet waarom Müller kiest voor deze lijster. Ik weet niet of ze refereert aan een bekend symbool, of dat deze uit haar eigen intuïtie voortkomt. Ik weet wat ik erdoor vóel: het diepe verdriet van de moeder, die haar verzet tegen het vertrek niet mag tonen. Later (misschien weken of maanden later), probeert ze zich uit te spreken tegenover haar man:
De lijster was op de dag dat Martin wegging zo groot dat hij het erf bedekte. Hij zong zo luid. Hij heeft de wereld gek gemaakt met zijn oorlog. Hij vliegt al maandenlang zonder ophouden. Onderweg naar het station heeft Martins rug tussen jou en mij het lied van de lijster gezongen. Jakob keerde zijn gezicht naar me toe en schreeuwde: Waar heb je het over? Jij praat maar over de oorlog en over de wereld, maar je hebt helemaal niets gezien van de wereld. Ik huilde zo stil dat het een zwijgen was.
De lijster, die ik in de eerdere passage toch als een zacht-waarschuwende innerlijke boodschapper had gezien, ontpopt zich hier voor mij als een soort duister zusje van de vredesduif. Maandenlang onophoudelijk rondvliegend om de oorlogsdrift aan te zwengelen. In de vorige passage, bij het trillen van het jasje, kreeg ik het gevoel dat de lijster voortkomt uit de tranen van de vrouw. Bij deze passage heb ik meer het gevoel dat ze voortkomt uit het heersende nationale sentiment. Ik zou niet willen dat een ‘tekstverklaring’ mij zou dwingen om een eenduidige keuze te maken tussen die twee, of dat iemand mij de ‘intentie van de schrijver’ zou voorleggen. Die lijster maakt iets in mij los dat ik niet zomaar in woorden kan vatten, Müller reikt mij iets aan dat voor mij nieuw is.
Die prachtige laatste zin uit deze passage balt veel van het werk van Müller samen:
Ik huilde zo stil dat het een zwijgen was.
Haar uitgehouwen zinnen zijn soms bijna een zwijgen. Er is veel dat ze onbenoemd laat. Gevormd door de literatuur-als-rebuscultuur frustreert mij dat soms. Dan kan ik de tekst geen plek geven in mijn hoofd, nergens op aanhaken. Maar vaker nog verrijkt het. Omdat het mij dwingt om buiten mezelf te stappen, en open te kijken naar de wereld die Müller toont. Een wereld die ik, opgegroeid in het veilige naoorlogse Nederland, niet ken, waarbij ze de taal hanteert op een manier die bij ons niet gebruikelijk is. Als je een verzameling teksten als deze echt wilt ervaren, dan móet die Hollandse meetlat, die ouderwetse manier van literatuur benaderen, wel overboord. Er moet ruimte zijn voor twijfel, voor meerdere interpretaties naast elkaar, voor een oprecht onderzoeken van de brug tussen lezer en schrijver. Alleen dan is het mogelijk om buiten de platgetreden paden te treden. En dat lijkt me, in een tijd waarin het zo belangrijk is dat we wereldwijd begrip voor elkaar opbrengen, een must.
Vertaling van Barrevoetse Februari: Ria van Hengel.