Op 22 juni 2020 is de vernieuwde Canon van Nederland gepresenteerd, en daarin prijkt ineens de brievenroman van Betje Wolff en Aagje Deken uit 1782: Sara Burgerhart. Na Max Havelaar is dit de tweede roman die in de canon terecht is gekomen. Waarom die keuze?
De Canon van Nederland geeft geen waardeoordeel, Sara Burgerhart en Max Havelaar zijn niet officieel gepromoveerd tot de belangrijkste romans van Nederland. Het zijn wel romans waar meerdere verhalen achter zitten, en daar gaat het om. De canon bestaat uit vijftig vensters, die samen gebruikt kunnen worden om de geschiedenis van ons land te vertellen. Die canonvensters zijn vervolgens in wisselende samenstelling verdeeld over zeven verhaallijnen. Op maar liefst drie daarvan komt Sara Burgerhart voor, waaronder ‘wie telt er mee’, een venster dat gaat over sociale (on)gelijkheid.
Ja, wie telt er eigenlijk mee? Dat is een mooie vraag om los te laten op ‘De historie van mejuffrouw Sara Burgerhart’, zoals de roman voluit heet.
Tellen Betje Wolff en Aagje Deken mee?
Wolff en Deken hadden een heel verschillende achtergrond: Wolff was een koopmansdochter en de jonge weduwe van een dominee, Deken was opgegroeid in een weeshuis en verdiende de kost als gezelschapsdame. Niet per se vrouwen die meetellen in de samenleving van de achttiende eeuw, maar door te schrijven, wisten ze toch hun eigen pad te vinden. De brievenroman Sara Burgerhart maakte hen in een klap beroemd, en die positie als gewaardeerde auteurs hebben ze altijd behouden. Sara Burgerhart is een onbetwiste klassieker, generatie na generatie spreekt vol bewondering over het schrijversduo. Kenmerkend is de uitspraak van letterkundige M.H. van Campen, die in de inleiding van zijn ‘Hollandse Romancières’ over Wolff en Deken schrijft:
‘Want wie zou, in welke tijd ook, over Hollandse romancières kunnen spreken en geen hulde brengen aan die allergrootste, die Holland heeft gehad.’
Zegt dit ook iets over of vrouwelijke auteurs meetellen?
De positie van Betje Wolff en Aagje Deken is uitzonderlijk. Er is eigenlijk maar één andere vrouwelijke auteur uit de vroege literatuurgeschiedenis die een vergelijkbare status heeft: Truitje Bosboom-Toussaint. De meeste schrijfsters zijn in de vergetelheid weggezonken. Het Literatuurmuseum geeft een prachtig overzicht van vergeten schrijfsters uit de negentiende eeuw. Daaruit blijkt dat Wolff en Deken voor sommigen een voorbeeldfunctie hadden. Fenna Mastenbroek legt een personage in een van haar romans een lofzang op de twee ‘verdienstelijke landgenoten’ in de mond, schrijfsters van
‘…uitmuntende werken, die de dankbare nagedachtenis van iedere Hollandsche vrouw en meisje volkomen verdienen.’
Ook bijzonder is dat het werk van Wolff en Deken zonder voorbehoud op een lijn wordt gesteld met dat van mannelijke auteurs, in hun geval de Engelse brievenromanschrijver Samuel Richardson. De al eerder genoemde M.H. van Campen stelt zelfs dat ze hun ‘uitheemse voorganger’ overtreffen. Over het algemeen geldt in onze literatuurgeschiedenis dat romans van vrouwen min of meer als apart genre worden behandeld, zoals blijkt uit een belangrijke studie naar dit onderwerp met als veelzeggende titel ‘Een hoofdstuk apart’. En dat vrouwelijke auteurs bijzonder kritisch werden beschouwd, blijkt ook wel uit dit veelzeggende citaat van Truitje Bosboom-Toussaint, die zelf haar positie als serieus-te-nemen-auteur zo hard heeft moeten bevechten. In 1842 schrijft ze in een brief aan de beruchte letterkundige Potgieter:
‘Scherpe moedige wijze vrouwen die Wolff en Deken, maar toch wel wat sterk met mannelijke kwaliteiten bedeeld om beminnelijk te zijn, vindt ge niet?’
Telt het personage Sara Burgerhart mee?
De verhaalontwikkelingen geven een inkijkje in wat er in de late 18e eeuw van een meisje werd verwacht. Weesmeisje Sara ontvlucht het huis van haar strenge tante en gaat op kamers wonen – een ongehoorde stap. Als ze vervolgens de interesse wekt van mannen, loopt dat bijna desastreus af. Er zit een sterke moralistische boodschap in; als opvoeders in gebreke blijven, lopen naïeve en levenslustige meisjes als Sara gevaar. Wolff en Deken schrijven met genegenheid over hun hoofdpersoon, maar de boodschap is wel dat meisjes oppassend moeten zijn – en gebaat zijn bij een verstandig huwelijk.
Zegt dit ook iets over of meisjes en vrouwen in de maatschappij meetellen?
In het canonvenster schrijven de samenstellers dat de inhoud vooruitstrevend is, omdat het boek een pleidooi is voor de ontwikkeling van vrouwen. En dat is waar, maar het laat ook zien hoe de levens van meisjes en vrouwen worden gedomineerd door het gedrag, de verwachtingen en de wensen van mannen. Zoals Annie Romein-Verschoor al in 1935 analyseert in ‘Vrouwenspiegel’:
De wereld, waarin Aagje en Betje leefden en die zich in haar werken weerspiegelt, kende, verlangde en erkende als normaal geen andere vrouw dan de verstandige huismoeder onder de redelijke voogdij van een verstandig echtgenoot.
Wolff en Deken stellen de heersende normen niet nadrukkelijk aan de kaak. Cécile de Jong van Beek en Donk doet dat een ruime eeuw later wel. Haar roman Hilda van Suylenburg (1898) is een fel pleidooi voor meer gelijkheid tussen vrouwen en mannen, waarbij het vooral gaat om het recht om te werken. Via Hilda van Suylenburg is het verhaal van sociale (on)gelijkheid misschien nog wel beter te vertellen dan via Sara Burgerhart. De twee romans naast elkaar leveren een interessant doorgaand verhaal op.
Wat zegt de roman Sara Burgerhart over literatuur in Nederland?
In de Canon van Nederland is Sara Burgerhart ook toegevoegd aan de verhaallijn ‘woord en beeld verbinden’, over taal, kunst en cultuur van de Lage Landen. Gezien de status van de roman is dat logisch. Maar heeft Sara Burgerhart de Nederlandse literatuur ook echt iets meegegeven? De roman kreeg onder meer waardering om de directe en levendige vertelstijl. In brieven van Multatuli is terug te vinden dat hij zich liet inspireren door de ‘losse verteltrant’ van Wolff en Deken. Bijzonder is ook dat de personages zich ieder op een eigen, kenmerkende manier uiten, én dat we steeds verschillende gezichtspunten krijgen op dezelfde ‘historie’. Een vroege vorm van een meerstemmige roman. Bovendien zijn de personages geen grote helden of adellijke figuren, maar min of meer alledaagse mensen in min of meer alledaagse omstandigheden. Het geeft de roman een levendigheid waar vaak met waardering over is gesproken. Toch kun je niet zeggen dat er vanaf Sara Burgerhart een definitieve richting is ingeslagen naar een levendige en losse vertelstijl met de nadruk op herkenbare hoofdpersonen. Een generatie later werd gewichtige literatuur over historische helden juist populair, de volumineuze romans van Truitje Bosboom-Toussaint voorop. Zij koos ervoor voornamelijk te schrijven over helden uit de vaderlandse geschiedenis, en ontwikkelde daarbij een heel eigen, bloemrijke taal, die het tegenovergestelde is van een ‘losse verteltrant’.
Telt de roman Sara Burgerhart nog mee?
Er zullen niet veel hedendaagse lezers zijn die er eens lekker voor gaan zitten om integraal de originele versie van Sara Burgerhart te lezen. Wat in de achttiende eeuw gold als een losse verteltrant, is in onze tijd toch behoorlijk pittige kost. En de moralistische boodschap dat jonge meisjes sturing nodig hebben in de keuze van een huwelijkspartner, zal voor lezers van nu ook behoorlijk beklemmend zijn. Toch is het werk nog steeds interessant en relevant. Als tijdsbeeld is het waardevol, als ankerpunt in onze literatuurgeschiedenis ook. Het is goed dat de Canon van Nederland ruimte biedt om in het onderwijs te blijven praten over romans van voor 1880. Die zijn voor tweedegraads docenten geen verplichte kost meer, terwijl ze wel interessante inzichten bieden. Al is er geen groot leespubliek meer voor; verdwijnen zou een gemis zijn. De canonsamenstellers zeggen zo mooi dat:
de Canon ook bedoeld is als onderhoud van het collectief geheugen in onderwijs en samenleving.
En dat Sara Burgerhart onderdeel zou moeten zijn van ons collectieve geheugen, daar kan ik me helemaal in vinden.