Wat onthoud je van de romans die je hebt gelezen? Wat personages en verhaalwendingen, een enkele indrukwekkende zin misschien. Maar kun je je van je favoriete scenes herinneren in welk seizoen ze zich afspelen? Meestal niet, waarschijnlijk. Maar soms zijn de weersomstandigheden zo indringend beschreven, dat ze een blijvende impressie achterlaten. Vijf legendarische winterscenes op een rij.
De Russische literatuur zit vol grootse winterscenes; Dostojevski’s De Idioot opent met een winterse treinreis; het roemruchte duel in Poesjkins Jevgeni Onegin speelt zich af in de sneeuw.
Tolstoj – Anna Karenina (1877)
Maar de Russische roman die in mijn herinnering het meest van al het stempel van ‘winterroman’ draagt, is toch wel Tolstojs Anna Karenina. Misschien omdat enkele van de meest cruciale scenes zich afspelen tegen een decor van sneeuw en ijs. Anna Karenina en Wronski worden verliefd in het diepst van de winter:
Waarom ik op reis ben? Vroeg hij, terwijl hij haar recht in de ogen keek. Dat weet u, ik ben op reis gegaan om te zijn waar u bent. Ik kan niet anders.
Op dat ogenblik woei de wind de sneeuw van de daken der wagons alsof hij nu alle hindernissen overwonnen had en rukte aan een half losgeslagen ijzeren plaat, en ver vooraan klonk klagend en somber het doordringende gefluit van de locomotief. Heel de verschrikking van de sneeuwstorm leek haar schoner dan ooit.
Nu hoor ik vaak van mensen dat ze denken dat Russische literatuur ‘moeilijke kost’ is. Maar in dit voorbeeld zie je goed hoe Tolstoj de lezer bij de hand neemt. De signalen die hij aanbrengt, kunnen zelfs de meest vluchtige lezer niet ontgaan. Die losgeslagen ijzeren plaat, het doordringende gefluit, de verschrikking van de sneeuwstorm: het is alsof de schrijver grote oplichtende pijlen plaatst: let op, verdoemde liefde in aantocht!
Virginia Woolf – Orlando (1928)
Voor verdoemde liefdes is de winter een uitstekend seizoen. Het verhaal van Virginia Woolfs Orlando doorloopt vele eeuwen en dus ook seizoenen, maar Orlando’s meest wanhopige, hartstochtelijke liefdesavontuur speelt zich af in de winter. Sterker nog, het is de koudste winter sinds mensheugenis. En Virginia Woolf gaat helemaal los in uitzinnige beschrijvingen:
Frozen roses fell in showers when the queen and her ladies walked abroad. Coloured balloons hang motionless in the air. Here and there burnt vast bonfires of cedar and oak wood, lavishly salted, so that the flames were of green, orange, and purple fire. But however fiercely they burnt, the heat was not enough to melt the ice which, though of singular transparency, was yet of the hardness of steel.
In deze overdadig sprookjesachtige setting wordt Orlando verliefd op de Russische prinses Sasha. Net als Tolstoj laat Woolf de verhitte emoties contrasteren met de ijskoude omgeving:
And then they would marvel that the ice did not melt with their heat.
In de uitbundige manier waarop Tolstoj en Woolf die ijzige setting uitbuiten, weerklinkt een opgetogen schrijfplezier. Ongeremd verkennen ze de mogelijkheden die de winter biedt. Tolstoj is niet bezorgd of hij de grens van de kitscherigheid overschrijdt, net zomin als Woolf zich afvraagt of er zoiets bestaat als een overdaad aan extravagantie. Ze duiken vol overgave in de setting die ze hebben gekozen en kleuren die met veel bravoure in. Juist dat gebrek aan terughoudendheid maakt deze winterse scenes zo onvergetelijk.
Mary Shelley – Frankenstein (1818)
Zoals hartstocht een mooi contrast vormt met de winter, zo kan eenzaamheid er juist mee samenvallen. Ook dat weten schrijvers door de eeuwen heen te benutten, met voorop Mary Shelley. Het is 200 jaar geleden dat haar legendarische Frankenstein verscheen, dus het is passend dat zij in dit lijstje op de valreep van 2018 een plek krijgt.
De meest indrukwekkende scenes uit haar meesterwerk zijn die, waarin ze de menselijkheid van het door Frankenstein gecreëerde wezen toont. Ze beschrijft een eenzame ziel die door de sneeuw stapt, hongerig, zonder begrip van de wereld om hem heen en daardoor ook zonder houvast:
I passed three days in these rambles and at length discovered the open country. A great fall of snow had taken place the night before, and the fields were of one uniform white; the appearance was disconsolate, and I found my feet chilled by the cold damp substance that covered the ground.
Onder deze miserabele omstandigheden wordt duidelijk dat hij nooit deel kan uitmaken van de mensheid. Als hij een hut binnenloopt, op zoek naar voedsel en onderdak, rent de bewoner hard voor hem weg. Het besef dat elk mens áltijd voor hem zal vluchten, komt pas later. Net als de pijn die hij daarbij voelt. Maar de kiem van die eenzaamheid in het kwadraat wordt gezaaid in de winter. Des te schrijnender is het als Frankensteins creatie uiteindelijk noodgedwongen de meest koude plekken van de aarde opzoekt. Dit is zijn weeklacht als hij na een reeks ellende weer oog in oog staat met zijn schepper Frankenstein:
Believe me, Frankenstein, I was benevolent; my soul glowed with love and humanity; but am I not alone, miserably alone? You, my creator, abhor me; what hope can I gather from your fellow creatures, who owe me nothing? They spurn and hate me. The desert mountains and dreary glaciers are my refuge. I have wandered here many days; the caves of ice, which I only do not fear, are a dwelling to me, and the only one which man does not grudge.
Een eenzame, onbegrepen ziel, verziekt door de omstandigheden, verstoten door de mensheid; Mary Shelley schetst tegen de achtergrond van een ijzige wereld een indringend beeld met een morele boodschap.
Chimamanda Ngozi Adichie – Americanah (2013)
Als we bijna 200 jaar verder in de tijd springen, zien we datzelfde verbond tussen ijzige kou en eenzaamheid terugkeren in een hedendaagse klassieker: Americanah van Chimamanda Ngozi Adichie. Net als Shelley onderzoekt Adichie de grote morele kwesties uit haar tijd. En hoe verschillend Frankenstein en Americanah ook in talloze opzichten zijn, wat ze gemeen hebben is dat ze vragen stellen over humaniteit, over wat het betekent om buitengesloten te worden.
In London, night came too soon, it hung in the morning air like a threat, and then in the afternoon a blue-grey dusk descended, and the Victorian buildings all wore a mournful air. In those first weeks, the cold startled Obinze with its weightless menace, drying his nostrils, deepening his anxieties, making him urinate too often. He would walk fast on the pavement, turned tightly into himself, hands deep in the coat his cousin had lent him, a grey wool coat whose sleeves nearly swallowed his fingers. Sometimes he would stop outside a tube station, often by a flower or a newspaper vendor, and watch the people brushing past him. They walked so quickly, these people, as though they had an urgent destination, a purpose to their lives, while he did not. His eyes would follow them, with a lost longing, and he would think: You can work, you are legal, you are visible, and you don’t even know how fortunate you are.
‘Lost longing’ – een prachtige vondst om dat buitenstaandersgevoel te omschrijven. En over taal gesproken; net als Tolstoj buit Adichie de kou tot het uiterste uit om een emotie over te brengen. De weersomstandigheden zijn ronduit vijandig: a threat, a weightless menace.
Carry van Bruggen – Het huisje aan de sloot (1921)
De kou als vijand, dat zien we ook terug in de verhalenbundel ‘Het huisje aan de sloot’ van Carry van Bruggen. We stappen weer een kleine honderd jaar terug. Dit keer bekijken we de winter door de blik van een jong meisje, in het verhaal Tooverprentjes.
Schrik doet haar stilstaan op de hoek van hun straatje. Ach zie nu toch, zie nu toch! In de diepe rollaag, naast de grauwe, blinde muur, is het lieve, vlugge watervalletje in zijn vaart bevroren. Vanmorgen leefde het nog… en terwijl ze in de middagschool zich verveelden, heeft de vorst het verraderlijk gegrepen en doodgeknepen. Maar aan de overkant is nog iets ergers te zien. Achter de spekslagerij is de afvoergoot bevroren. En in het grauwe ijs, waar nog geen bijt werd gehakt, kleurt het lichte, rode varkensbloed, schier tot oranje uitgevrozen… een grijsgele klodder hangt als uitgebraakt de gootmond uit, een brede, grillige kegel, met een franje van spelden en naalden.
Dat is nog eens een horrorwinter! Het doodgeknepen watervalletje en het ‘uitgevrozen’ varkensbloed zijn een mooie aanvulling op de verzameling indringende beelden die in deze fragmenten voorbijkomen. En ook Carry van Bruggen doet dat niet voor niets, zo’n tafereel vol onheilspellende signalen schetsen. Het is de voorbode van een dreiging binnenshuis:
Ook over ‘thuis’ ligt de laatste tijd een vaalheid, een floers… de weekse winterkost is er schriel, de kachel brandt er zuinig… vader en moeder fluisteren over half-verzwegen zorgen… de dagen volgen er elkaar, eenvormig en traag.
De kilte van de winter legt in dit geval het leed van armoede pijnlijk bloot.
De winter, het meest barre en woeste seizoen, is in al deze scenes het decor voor grote emoties. De weersomstandigheden onderstrepen de dramatiek. En dat in verschillende eeuwen, op verschillende plekken in de wereld; een samenbindende kracht.